Deniece Wildschut

Een stukje van toen

“Daar had hij gestaan, ik zag hem nog zwaaien. Zijn halflange haar door de miezer tegen zijn gezicht geplakt, zijn wangen rood van de kou en zijn veel te dunne jas niet in staat de zeven graden onder nul te trotseren. Hij rilde. Ik zag het van een afstand, maar warmen kon ik hem niet meer. Geen omhelzing, geen afscheidskus. Alleen de stille aanraking van zijn ogen, die straalden alsof we elkaar zojuist in de menigte ontwaarden; voor het eerst. Het was een blik die uiting gaf aan alles wat ik ook voelde. Alles wat we beiden dachten en voelden, maar nooit hadden uitgesproken. Zijn ogen pinden zich vast in die van mij, waarin tranen dreigden te overstromen. Druppels van geluk, maar toch…”

Ze nipte van de jasmijnthee die zij zo graag dronk en steevast serveerde in delicate porseleinen kopjes, alsof de tijd had stilgestaan, en vervolgde: “Ik voelde een glimlach over mijn door kou gezandstraalde gezicht dansen en mijn hart lachte mee. Zorgeloos, alsof er nooit een morgen zou komen. Nooit een straks, dat misselijkmakende moment waarop hij zich verborg in die afzichtelijke grijze jas, zich omdraaide en opging in de mist. Daar aan de overkant waar we vaak samen zaten op mooie zomerdagen, soms ook als het koud was, of in de sneeuw onder een grauwgrijze hemel.”

“Op het steigertje,” vervolgde ze, lachend, “daar zaten we. Minuscuul leek het nu, zowel de steiger als de momenten die vervlogen eer we er erg in hadden. Had iets of iemand me maar toegeschreeuwd: Pas op! Kijk uit! Voor je het weet, kind, is het voorbij. Koester het! Heb het lief! Herinneringen zijn prachtig, maar ze vallen in je handen uiteen. Je kunt je er niet aan warmen. Dompel je erin onder, doe het nu. Dit is al wat je hebt.” Ze zweeg even en snoof de bloemige geur van de thee op. “Als we het ijs en de tijd hadden getrotseerd dan hadden we het water kunnen oversteken en…”

Ze haalde diep adem en schudde haar hoofd. De eigenwijze grijze krulletjes zweefden rond haar gezicht. “Wel, het vervloog zo razendsnel. En het kwam nooit terug. Het beeld verpieterde onder mijn aanraking, alsof ik steeds wat stukjes van toen verloor. Van hem, van ons, van mij…” Ze keek op, streek over haar knielange mintgroene rok en glimlachte. “Vergeef me, kindlief. Zulke verhalen wil jij vast niet horen van je oma.” Een verontschuldigende lach, een spoortje jeugdigheid in haar door rimpeltjes omgeven ogen.

“Juist wel,” had ik geantwoord, en dat meende ik.

Daar. Daar had ze gezeten. Ik zag haar nog van haar jasmijnthee nippen. Een porseleinen kopje in haar bevende hand, grijze krulletjes en levenslustige, eigenwijze ogen. Ze hield nog zo van het leven, maar het vervloog zo razendsnel. Ik zag het van een afstand, maar troosten kon ik haar niet meer. Geen omhelzing, geen afscheidskus. Alleen de stille aanraking van haar ogen, die straalden alsof we elkaar zojuist in de menigte ontwaarden; voor het eerst.

Verder Bericht

Vorige Bericht

© 2024 Deniece Wildschut

Thema door Anders Norén